Afgelopen dinsdag was de jaarlijkse bijeenkomst van de Vamex voor de opleiders voor het Klein Vaarbewijs en het Groot Pleziervaartbewijs. Dit zijn altijd nuttige bijeenkomsten om te horen welke ontwikkelingen er spelen en hoe het gaat met de examens. Het afgelopen jaar blijken de slagingspercentages licht gestegen. Dat is natuurlijk goed nieuws. De afgelopen jaren kwam het examen regelmatig negatief in het nieuws omdat de slagingspercentages juist omlaag gingen. Vamex, opleiders en uitgevers van lesmateriaal hebben daar kennelijk toch van geleerd met als resultaat dat de percentages nu weer iets stijgen. De Vamex heeft bijvoorbeeld ingegrepen door continu te werken aan steeds betere examenvragen. En door goede afspraken te maken met uitgevers over het invoeren van wijzigingen in de leerstof, zodat de uitgevers bij tijd het lesmateriaal klaar kunnen hebben. Uitgevers hebben ook geïnvesteerd in de kwaliteit van het materiaal en opleiders zijn nog beter hun kandidaten gaan voorbereiden op het examen.
Toch blijft er altijd nog een spanningsveld en discussie bestaan. De exameneisen geven nog steeds ruimte voor verschillen in interpretatie. Neem bijvoorbeeld de zeereling. Vroeger moest de kandidaat weten hoe hoog deze zou moeten zijn (minstens 60 centimeter). Dat staat echter helemaal niet in de wet en is kennelijk ooit zo bedacht. Omdat het landelijke examen na afloop openbaar was kon iedereen zien wat op het examen gevraagd werd en wat dan het juiste antwoord zou moeten zijn. Tegenwoordig wordt het examen niet meer landelijk maar individueel op een beeldscherm afgenomen. Na afloop is het examen ook niet meer openbaar en zijn er strikte regels over de scheiding van examinering en opleiding. In de exameneisen staat echter nog steeds dat u iets over de zeereling moet weten. Maar wat dan? Nog steeds de minimale hoogte? Nee, de examencommissie heeft ingezien dat dit niet echt relevante kennis is en dat het beter is u te bevragen over het nut van de zeereling (voorkomen dat u overboord valt en dat u houvast heeft als u aan dek loopt). Toch kan elke opleider nog meer bedenken wat nuttig is om over de zeereling te weten. Maar is dat dan wel relevant voor het examen?
Echt ingewikkeld wordt het pas als u de meest recente wijzigingen van het Binnenvaart Politiereglement er op na slaat. Hierin staat namelijk sinds kort een bepaling dat bedrijfsmatig gebruikte vaartuigen in bepaalde gevallen voorzien moeten zijn van een reling. Nu mag u op sommige kleine bedrijfsmatige schepen varen als u een klein vaarbewijs heeft. In principe mag hierover dus een vraag gesteld worden op het examen. U begrijpt dat er zelfs binnen zo'n klein onderdeel ruimte is voor verschillende zienswijzen. De een zal immers zeggen dat dit laatste niet relevant is voor de gemiddelde watersporter, terwijl een ander zal zeggen dat het wel relevant is omdat je met een klein vaarbewijs nu eenmaal bevoegd bent om als schipper te varen op bepaalde kleine bedrijfsmatig gebruikte vaartuigen.
Bovenstaande toont ook wel meteen aan dat het belangrijk blijft dat opleiders, uitgevers en examinatoren met respect voor ieders verantwoordelijkheden met elkaar in gesprek blijven. En om dan toch even terug te grijpen op het vorige onderwerp, dat dergelijke communicatie nu eenmaal beter valt te organiseren als de pleziervaartexamens zijn onder gebracht bij een kleine organisatie.
Tijdens de opleidersbijeenkomst kwam nog meer ter sprake, maar daar kom ik in een volgende nieuwsbrief op terug.